Over mij

Mijn foto
Beste bezoeker! Welkom op mijn digitale portfolio! Mijn naam is Christel Verdaasdonk en ik doe de opleiding van docent beeldende kunst en vormgeving aan de kunstacademie Artez. De komende vier jaar kun je hier mijn ontwikkeling bijhouden. Ook kun je zien wat ik allemaal gemaakt heb tot nu toe! Neem gerust een kijkje!

woensdag 30 september 2009

didactiek

Voor didactiek moesten we nadenken over de negatieve en positieve punten van een docent.
Volgens mij moet een goede docent:

1. Kunnen luisteren, dus een leraar moet ook echt naar een antwoord van een leerling luisteren en daar eventueel op in gaan.
2. Duidelijk zijn, de opdrachten die hij/zij geeft moeten goed en duidelijk uitgelegd zijn dit zou kunnen door middel van voorbeelden en op het bord schrijven.
3. Onpartijdig zijn, hij/zij trekt niemand voor en vindt dat iedereen gelijk is.
4. Heeft geduld en geeft opbouwende kritiek.
5. Weet hoe hij moet omgaan met leerlingen, hij/zij moet dus niet te afstandelijk tegen de leerlingen doen maar ook weer niet te open.
6. Geeft gemeende complimenten en nuttig advies.
7. Weet wat hij/zij wil gaan vertellen in de les.
8. Weet hoe hij/zij een klas zijn aandacht krijgt, hij/zij weet dus orde te houden in een klas.
9. Heeft afwisseling in zijn lessen.
10. Roddelt niet over leerlingen en laat iedere leerling in zijn waarde

En een docent is slecht in mijn ogen als hij/zij:

1. Een lievelingetje heeft en die voortrekt.
2. Als hij/zij niet openstaat voor de meningen van zijn/haar leerlingen als dit afwijkt van zijn/haar eigen mening
3. Als een leraar zijn leerling niet laat uitpraten als hij/zij antwoord wil geven op een vraag of een vraag wil stellen.
4. Als hij/zij geen geduld heeft als hij/zij een leerling iets meerdere malen moet uitleggen.
5. Als hij/zij alles toelaat en geen orde kan houden.
6. Als hij/zij iedere les hetzelfde progamma heeft.
7. Als hij/zij iedere les onterecht boos word bijvoorbeeld als iemand iets niet snapt.
8. Als hij/zij iets niet uitlegt dus eigenlijk geen idee heeft van wat hij/zij nou eigenlijk aan het vertellen is.
9. Als hij/zij niet houdt van zijn/haar vak.
10. Als hij/zij leerlingen slaat of uitscheldt.




Kindertekeningen, samenvatting van de lessen

Het beeldende vermogen van een kind, begint vanaf het eerste levensjaar.
Voor kinderen is het belangrijk om te tekenen omdat ze hierdoor een hoop eigenschappen ontwikkelen. Ze ontwikkelen namelijk de motoriek en de fantasie, het omgaan met techniek en het uiten van expressie. Maar ook helpt het tekenen bij het verwerken van emoties.

Alle kinderen vinden het leuk om te tekenen, maar er komt ooit een moment dat sommige kinderen het leuk blijven vinden en dat andere afhaken. Dit komt vaak door docenten die het kind niet genoeg uitdagen. Het kan ook komen doordat een docent een leerling te moeilijke opdrachten geeft.
Het is ook belangrijk voor een docent om te letten op het tekengedrag van het kind. Als een kind bijvoorbeeld steeds hetzelfde tekent, moet hierop gewezen worden. Dit omdat het kind zichzelf hierdoor een truckje aanleert. Dit is negatief voor de tekenontwikkeling van het kind.

Wanneer kan een kind tekenen?
Het kind moet een potlood vast kunnen houden en moet kunnen zitten om te kunnen tekenen. Een kind zal zich aan het begin verbazen over het spoor dat het potlood achterlaat op het papier. Vaak beschikken jonge kinderen nog over een grove motoriek. Hierdoor beweegt het kind met zijn hele bovenlichaam tijdens het tekenen. Het potlood word in de volle vuist vast gehouden. Het kind tekent tijdens deze fase slechts hier en daar wat sporen.
Dit gaat zo door totdat het kind erachter komt dat een spoor een lijn kan worden. Het kind zal zijn sporen dan van punt naar punt gaan verbinden. Dit heet de krabbelfase.
Als het kind hierachter komt kan het langzamerhand lopen en leert het de motoriek steeds beter te beheersen.
Motoriek staat gelijk met waarnemen. Als een kind net is geboren kan het nauwelijks waarnemen. Hoe ouder het kind word, hoe beter de motoriek maar ook de waarneming worden. Het lopen moet zich ontwikkelen en het waarnemen ook.

Het krabbelen in de krabbelfase gaat in het tweede levensjaar vaak over in ronddraaien. Hierbij zijn het begin en het eind van de krabbel niet met elkaar verbonden. Hier heeft het kind nog moeite mee. Uiteindelijk lukt dit wel en kan het kind gesloten vormen tekenen.
De laatste fase van de krabbelfase heet de gecodeerde fase. In deze fase gaat het kind benoemen wat het getekend heeft. Het kind probeert hier de inhoud en de tekening met elkaar te verbinden en maakt zijn eigen werkelijkheid. Een kenmerk van deze fase zijn de koppoters ook wel kopfoeters genoemd. Dit zijn herkenbare figuren, deze figuren zijn vaak erg uit verhouding.

De gecodeerde werkelijkheid speelt zich vaak af tussen het vierde en het negende levensjaar.
Dit is de meest interessante periode. Het kind tekent spontaan en creatief en bedenkt oplossingen voor beeldende problemen. In deze periode maakt het kind ook afspraken over het wat en het hoe. Het ene kind ontwikkelt zich visueel meer dan het andere kind. Dit verschil kun je onderverdelen in het fysioplasme en het ideoplasme. Ook wel schauers en bauers genoemd in de Duitse literatuur. Dit stamt af uit de prehistorie. De schauers zouden namelijk jagers zijn geweest en de bauers zouden landbouwers zijn geweest.
Aangezien een jager rekening moet houden met snelheid en sporen moet leren zien, trekken schauers een omtreklijn van de hele figuur. Bauers stellen de figuur daarentegen samen uit verschillende delen. Het is bekend dat de schauers vaak meer visueel begaafd zijn dan de bauers.
Er zijn maar een heel beperkt aantal dingen die in deze fase getekend worden. Het kind begint meestal met het tekenen van mensfiguren (koppoters). Het figuur mens en het figuur boom zijn ontstaan uit hetzelfde oerprincipe. Uit dit principe ontstaan meerdere figuren zoals huizen, bomen, voertuigen, dieren en wolken.
Een begrip dat we veel terug zien in kindertekeningen is het begrip ideografische kenmerken. Dit houd in dat het er meer omgaat dat het voorwerp of de figuur er staat dan hoe of waar het staat. Een veel voorkomend voorbeeld is de schuine schoorsteen. Het komt ook vaak voor dat de elementen los van elkaar in het beeld staan. Dit heet wanordelijke plaatsing. Vaak begint het papier ook al een boven en een onderkant te krijgen. De figuren worden op de onderkant van het papier getekend. Dit heet de eerste ordening.
Tijdens de levensperiode van 4 tot 9 zijn er veel opmerkelijke elementen te zien in de kindertekeningen. Een aantal begrippen uitgelegd.

Kubistisch tekenen
Het kind kiest bij het tekenen van een figuur de meest sprekende kant. Hierbij zijn de voorkant en de zijkant vaak gemengd. Het hoofd zie je bijvoorbeeld van voor en de benen zie je van de zijkant. Ook zie je in een tekening vaak twee aanzichtpunten. Bijvoorbeeld vanaf vogelvluchtperspectief maar tegelijkertijd ook recht van voor. Je ziet bijvoorbeeld een weg vanaf boven en een mens vanaf de zijkant.

Omklappen
Bij het omklappen worden figuren vaak in verschillende composities gezet. Een boom kan bijvoorbeeld schuin staan of op zijn kop hangen.

Doorzichtigheid
Dit houd in dat je de binnenkant van een object kan zien. Bij een huis kun je bijvoorbeeld naar binnen kijken. Je ziet de keuken, de slaapkamer en de badkamer.

Haakscontrast
Alles staat haaks. Armen staan bijvoorbeeld haaks op het lichaam en een schoorsteen loopt recht met het dak mee.

Juxtapositie
Hierbij worden de objecten afzonderlijk verplaatst. Alles is los van elkaar verdeeld over het vel.

(Pas bij 8 jaar is overlapping en afsnijding te zien.)

Exemplariteit
Het kind kiest wat bijzonder is voor een figuur. Het kind overdrijft dus de kenmerkende eigenschappen van een persoon. Bijvoorbeeld een strik in het haar. De strik word overdreven groot getekend.




Belangrijkheid en verdringing
Als iemand aan het vissen is zie je een grote arm met daarin de hengel. De andere arm word niet getekend.

De schrijfhelling
Een kind tekent van linksonder naar rechtsboven.
Het schuine van het schrijven zie je in een heleboel kindertekeningen terug.

Kleur codering
Het kind kiest niet voor de object kleuren maar kiest zelf kleuren voor het object. De kleuren wijken af.
Rond een jaar of 8/9 worden de kleuren realistischer. Je ziet dan bijvoorbeeld witte wolken en een blauwe lucht. Ook kun je typische jongens en meisjes tekeningen herkennen. Dit kun je herkennen aan de onderwerpen en aan het kleurgebruik.


Geestelijk gehandicapten
Kindertekeningen zijn de beste garantie om de ontwikkeling van een kind te zien.
Volwassen met een achterstand doen hetzelfde wat kinderen doen.
Er worden in deze tekeningen ook veel penissen en borsten getekend. Deze worden overdreven. Ook kinderen doen dit.

Levensfase 9 to 12

Eerst bedacht het kind individueel oplossingen voor beeldende problemen. Maar dan komen er de eerste valkuilen op de weg van het kind. De wens van het kind om naturalistisch te gaan tekenen. Een kind rond de 6,7,8 a 9 jaar tekent zonder te kijken. Bij een kind van 9 tot 12 komt er een verband tussen het tekenen en het kijken.
Kinderen leren dus beter te kijken in deze fase.
Het kind moet in deze fase meer gestimuleerd worden om te gaan tekenen. Door de grote eis (het realistisch tekenen) denkt het kind, ik kan het niet en het klopt niet.
Het kind probeert nu alles te tekenen wat het ziet. Alle kleine details zoals de houtnerven worden getekend. Dit komt in het code tekenen niet voor.
Er komt ook een wens naar repeteren. Het willen aanleren van een truckje. Dit heet het schema tekenen. Uiteindelijk word dit de dood in de creatieve pot. Als docent moet je dit kunnen doorzien.
Schema tekenen kun je herkennen als een kind de hele tijd hetzelfde tekent. In deze herhaling zit ergens een eind omdat de mensen er dan niet meer van onder de indruk zijn. Als docent moet je dit voorkomen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten